maandag 25 september 2017

Veerkracht

Dat kleine woordje is toch wel van essentieel belang gebleken al sinds dat ik wist dat ik moeder werd. Tijdens alle levensfases van mezelf en van mijn kinderen blijkt dat ik nóg meer aan kan dan ik dacht en dat ik nóg inventiever ben dan dat ik tot aan dat moment voor mogelijk had gehouden.

Eerst veerde ik op uit mijn stoel met de positieve zwangerschapstest in mijn hand: zwanger! De veerkracht van mijn lijf wordt gedurende de zwangerschap letterlijk getest door het groeiende wezentje in mijn buik dat ook naar hartenlust heen en weer veert. Of springt. Of danst. Of poogt er via mijn navel uit te breken. Uiteindelijk zegt mijn zoon altijd, wanneer ik hem vertel dat ik ben ingeleid vanwege voortijdig gebroken vliezen: ‘Mamma, ik had een trampoline in het zwembadje in je buik en toen sprong ik veel te hard en toen was het badje lek.’ Die vliezen bleken dus niet zo veerkrachtig.

Het enige dat ik over de bevallingen wil delen is dat ik tijdens de bevallingen een gebrek aan veerkracht heb ervaren. Dat hoort er overigens gewoon bij, vertelde de verloskundige me later. Tot drie keer toe heb ik mijn man verzocht om nu toch echt die vasectomie uit te laten voeren. Dat ik uiteindelijk toch wel bijzonder veerkrachtig bleek had je me tijdens de bevalling niet hoeven wijs te maken. Ik bleek letterlijk geen ‘letsel’ te hebben en ik bleek figuurlijk toch weer de moed te bezitten om nog een zwangerschap aan te gaan. (Drie vind ik trouwens echt wel voldoende).

Dan is er je eerste baby. Wow… Vanaf dat moment (la)veer je mee met het ritme van je baby. Koos je eerder nog voor jezelf, nu is er altijd dat wezentje dat compleet van je afhankelijk is. Het is dus mamma (of pappa) op de tweede plek en maar meeveren geblazen met dat heerlijke kleine wezentje. Dat is best vermoeiend en ingrijpend! Je zal de eerste niet zijn die met wallen tot onder haar oksels op de bank tegen haar partner briest: ‘En NU wil ik tijd voor MIJ!!’ Om vervolgens weer compleet weg te smelten bij die prachtige kijkers van je baby en te doen wat er van je verwacht wordt: voeden, verschonen en liefkozen. Als dát geen veerkracht is weet ik het ook niet meer!

Vervolgens wordt die baby ouder en waar je – zonder kinderen – altijd zei: ‘Nou, dat zal mij echt niet overkomen’, blijkt ook jouw kind graag op de vloer van de supermarkt of de HEMA te gaan liggen krijsen wanneer het te moe / te hongerig / te peuter is. Ben je er net aan gewend dat je baby enigszins te voorspellen is, komt de natuur aan met zoiets als een PeuterPuberteit. Die tweede van ons deed trouwens ook aan een PréPeuterPuberteit.
Zo’n peuter is een wereld op zichzelf. Ze ontdekken alles. Echt álles. Niet in de minste plaats zijn zij diegenen die ook over een flink staaltje veerkracht moeten beschikken. Het ritme van de dag, de nukken van je moeder, de bevliegingen van je moeder en dan ook nog eten waar je helemaal geen trek in hebt, omdat je gelooft dat je op een dieet van enkel pepernoten ook prima groot kan worden.
Als ouder is het voor mij eindeloos meeveren met mijn peuter. De oudste is wat betreft intensiteit een schim vergeleken met de tweede. Denk je het allemaal wel een beetje door te hebben en leef je in de veronderstelling dat ‘het echt niet erger kan’, blijkt de combinatie van het DNA van je partner en jou toch nog meer variabelen te hebben dan alleen haarkleur en kleur van de ogen…
De schone taak voor mij als moeder ligt in het meeveren met mijn peuter en mijn peuter leren hoe dat meeveren nou eigenlijk in z’n werk gaat, want een driftbui om een roze in plaats van een paarse beker is nog aandoenlijk op je 2e, maar zou toch wat dubieus zijn op je 20e.

Dan groeit en ontwikkelt je kind door tot zoiets prachtigs als een kleuter. Een eigen – sterke! – wil en een compleet andere visie op de wereld dan die van mamma en pappa. Mamma weet nog altijd alles, maar de juf weet het beter. De eerste opdracht in het tonen van immense veerkracht als moeder is überhaupt het loslaten wanneer je kind voor het eerst naar de basisschool gaat. Dat doorknippen van de navelstreng was peanuts vergeleken met de eerste dag basisschool. Die veerkracht wordt dan nog eens extra op de proef gesteld wanneer je kind vriendjes uitkiest die niet in jouw vriendenboekje hadden mogen schrijven en die je eigenlijk helemaal niet bij je kind vindt passen. Uiteindelijk is het natuurlijk zijn of haar keuze en heb je het er maar mee te doen als ouder. Het enige dat je kan doen is loslaten, meeveren en een beetje bijsturen indien noodzakelijk. De urgentie van het bijsturen is trouwens ook behoorlijk onderhevig aan wat veerkracht.

Voor mij stopt het bij deze levensfase al, want mijn oudste is nog maar een kleuter. Ik kan me toch al verheugen op de veerkracht die ik zal moeten aanboren voor een PréPuber of een Echte Puber. Dan later weer als er vriendjes of vriendinnetjes in de picture komen. Misschien word ik wel ooit oma. Ik heb nog wel wat te doen! Elke leeftijdsfase heeft zo z’n charmes en ik vind het een voorrecht om dat allemaal te kunnen beleven.


Uiteindelijk is je eigen veerkracht als ouder ook heel leuk om te ontdekken. Houd jij iets voor je kinderen bij? Vooral een dagboek is ontzettend leuk om terug te lezen. Waar ik op sommige momenten nu denk: ‘Hoe krijg ik het ooit voor elkaar?’ kan ik bij het teruglezen in de dagboeken voor de kinderen bedenken: ‘Wow… Dat heb ik toch maar even mooi voor elkaar gekregen.’ 

Veerkracht ten top!

maandag 18 september 2017

Het groene gras van de buren

Onze buren hebben een alleraardigst gazonnetje (understatement). In onze tuin zegevieren de paardenbloemen en één of andere bodembedekker. Het gras heeft het nog niet opgegeven. Het wilde konijn dat ’s ochtends in onze tuin ontbijt ook niet. Meestal kan hij/zij namelijk wel terecht voor een 5-sterren maaltijd. Paardenbloemen schieten de dag nadat je gemaaid hebt alweer in vol ornaat boven de oppervlakte uit, dus het konijn heeft altijd prijs.

Dat gazon van de buren zette me aan het denken over het spreekwoord dat het gras aan de overkant altijd groener lijkt. In dit geval is dat trouwens echt zo. Wij hebben eens in de zoveel tijd een bevlieging. Houden het een paar weken vol en vervolgens slokken het bedrijf van mijn man en onze drie heerlijke kinderen alle tijd op en kunnen we niet eens aan onze tuinverplichtingen voldoen. Het konijn moet dit weten, want anders zou het toch allang zijn ontbijtje elders hebben gezocht.

‘Hoe dóen ze dat toch?’ verzucht ik me dan in een nesteldrang-periode waarin alle rommel ergerlijk is, dus óók dat veel te lange gras. Dit gaat dan nog over de tuin, maar ik realiseerde me ook ineens dat het zinnetje ‘hoe dóen ze dat toch?’ wel vaker door mijn hoofd spookt.

Over het algemeen genomen ben ik ontzettend tevreden met hoe ik het in dit leven doe. We hebben een heerlijk huis met voldoende ruimte om ons heen. Ik heb de mogelijkheid om thuis te zijn bij de kinderen én ik heb werk wat ik niet eens zie als werk, maar als hobby. We hebben fijn te eten, de kinderen zijn gezond en gelukkig en ik kom zelfs – zij het dan sporadisch – toe aan tijd voor mezelf. De kink in de kabel ontstaat wanneer ik begin te vergelijken en denk: ‘Hoe dóen ze dat toch?’

In mijn ideale wereld leven we zo veel mogelijk zelfvoorzienend uit onze groentetuin, heeft elk gezinslid altijd schone kleding in de kast liggen, heb ik de was bovendien altijd bij, is de was zelfs gestreken, is het huis schoon en opgeruimd, staat er drie keer daags een gezonde maaltijd op tafel én is er ook nog volop tijd en ruimte om plezier met elkaar te maken.

Ideale wereld dus, want in de praktijk blijkt dat het onkruid in de moestuin vaak sneller groeit dan dat ik tijd heb om überhaupt wat zaden te zaaien, dat de berg met was hoger is dan de wasmachine per dag aan kan, dat diezelfde was dan wel schoon mag zijn, maar dat de kast echt een brug te ver is, laat staan dat ik ook nog tijd heb om te strijken, dat het onmogelijk is om alles schoon én opgeruimd te houden met drie kinderen (en een man die altijd bij huis is) én dat de koelkast soms sneller leeg is dan dat ik boodschappen heb kunnen doen. De kinderen trekken aan me, mijn man trekt aan me, het huishouden trekt aan me, de bedrijven trekken aan me, de school trekt aan me, mijn sociale leven trekt aan me en ga zo maar door.

Vaak vind ik dat ook allemaal prima. Het gaat eigenlijk best goed. En dan toch breken die periodes van nesteldrang aan waarbij ik vind dat het he-le-maal niet goed gaat. Dat het anders moet (en wel NU!) en dat we het vanaf nu allemaal anders gaan doen, want – en daar komt ‘ie – ‘dat lukt andere mensen namelijk ook!’. Het moment dat ik dat hardop uitspreek richting mijn man zal hij inmiddels wel verzuchten dat ik vast weer gauw ongesteld moet worden…

Ik besluit vanaf dat moment dat ik de was in de kast wil hebben, dus ik was me helemaal in de rondte, vouw elke mand keurig direct op en maan mijn man om elke keurig gevouwde wasmand mee naar boven te nemen. Meestal lukt het dan nog wel om die ene wasmand in de kledingkasten te krijgen, maar die tweede, derde, vierde wasmand blijven toch vaak staan lonken op de overloop, waardoor ik weer wasmanden tekort kom voor de was, de was zich ophoopt, en je raadt al hoe dit voornemen afloopt.

Een ander vastberaden besluit is het elke dag koken van drie gezonde maaltijden. Wij leven altijd thuis, dus er is geen bammetje voor onderweg bij. Daarnaast vraagt ons werk flinke fysieke inspanning en blijken we het ook niet al te best te doen op een dieet van enkel granen, dus we eten 2x per dag warm. Ik maak braaf een menu voor de week, doe de boodschappen – waarbij ik ook nog op de aanbiedingen let! – en zorg dat we zeker een goede tijd vooruit komen. Dan breekt die dag aan dat mijn man laat terug is van achter, ik de hele dag een baby aan de borst had hangen, de andere twee kinderen absoluut niet te genieten zijn en ik sterf van de honger. ‘Toch maar even een patatje halen?’

Mijn laatste voornemen – en deze móet zat kunnen hoor! - een opgeruimd huis. Vol goede moed ruim ik alle kamers op. Verzamel ik spullen die geen duidelijke plek hebben in een doos. Ik doe dit bij voorkeur met de baby op mijn buik gebonden, terwijl de andere twee kinderen niet thuis zijn en mijn man ook even in geen velden of wegen te bekennen is. Moe en uiterst voldaan zak ik dan op de bank: wat ziet het er prachtig en opgeruimd uit! Wat een rust en ruimte in mijn huis. Heerlijk. Zo moet het altijd blijven.

Nog geen halve dag later ligt de vloer alweer bezaaid met maïs ‘we hebben maïs gehakseld, mamma’ en eigeel ‘mij lust geen eigeel, mamma’ en breek ik bijna mijn nek over alle sokken en schoenen die in de run zijn uitgeschopt. En wat is dat trouwens met die plekken in huis, zoals het dressoir of de fruitschaal, die dan vervolgens 48 uur later een magneet geweest blijken te zijn voor sleutels, pennen, lego, post en andere frutsels?

Kortom. Het is een onbegonnen zaak.

Waarom laat ik mezelf dan toch steeds gek maken? Ik trap er steeds weer in dat het beter of anders moet, want ‘zij kunnen het ook’, ‘hoe doen ze het toch?’ en ‘hun gras is echt veel groener’. Doodvermoeiend is het eigenlijk.

Jouw leven lijkt waarschijnlijk slechts een fractie op het mijne. De enige overeenkomst is misschien dat er sprake is van een huis en een vrouw. Al, misschien ben je wel een man? De overige opties man, vrouw, aantal kinderen, huisdieren, tuin, balkon, et cetera, zijn allemaal vrij in te vullen. Daarnaast zullen we ook nog eens van leeftijd verschillen, hebben we andere ouders, komen we uit een andere gezinssamenstelling en vinden we vast niet eens hetzelfde eten lekker. Wáárom blijven we dan toch vergelijken hè?

Ik vind het wel fascinerend. Ik ben er dan ook nog lang niet over uit hoe het toch komt dat die neiging tot vergelijken bestaat, want diegenen die zeggen ‘ach, je moet jezelf ook niet steeds vergelijken met anderen’ doen het volgens mij net zo hard. Het begint al tijdens je zwangerschap als je ‘een mooi buikje hebt’, ‘een klein buikje hebt’, ‘zo hee, weet je zeker dat het er één is’-hebt of een ‘hoe lang moet je nog’-hebt. Daarna gaat het eindeloos en eindeloos door. Van baby, naar peuter, kleuter en het is dus ook gewoon verweven in onze volwassenheid.


Geen duidelijk einde dit keer. Geen eureka. Alleen de constatering dat wanneer ik uit mijn raam kijk tijdens het ontbijt, het gras van de buren groener is. Echt veel groener. Gewoon, omdat dat echt zo is.

maandag 11 september 2017

Ik kan het zelluf!

De titel spreekt al boekdelen, want over wie kan dit nou minder gaan dan die heerlijke, dwarse, fantastische, vrolijke en ondeugende peuter die door het huis loopt. Bij voorkeur trouwens rennen, met een oorverdovend geluid, omdat ze er zeker van wil zijn dat we haar óf niet over het hoofd zien óf haar niet zullen vergeten.

Die fijne peuter is inmiddels bijna drie – ‘mij drie, mamma’. Ze is ontzettend eigenwijs, al vanaf het begin van haar leven. Alles gaat op haar manier. Droomvoedingen? ‘Pfuh, dat is voor baby’s en ik laat me toch zeker niet dwingen!’ Dus, zo klein als ze was, met 3 weken had ik een paar babykaakjes in mijn tepel staan. Ik heb het nog een paar keer geprobeerd en daarna de moed opgegeven. Ze vond nachtvoedingen sowieso stom, want met 5 weken sliep het lieve kind 8 uren per nacht en ze heeft het sinds die tijd nooit meer anders gedaan.

Dat onze peuter wat onnatuurlijk biologisch gedrag vertoond – zeker in vergelijking met de oudste waar attachment parenting dé codeterm is voor een harmonieus samenspel - viel ons na 4 maanden ook op. Ik legde haar na onze verhuizing na Didam ‘even’ weg op haar kamertje in de ledikant.

Mevrouw is nooit meer uit die kamer gekomen. ‘Samen slapen? Dat doe je maar met mijn broer, want ik lig liever in mijn eigen bed.’ Mijn pogingen om ‘gezellig’ met haar in slaap te vallen, leidde tot een arsenaal aan gekriebel, gewiebel en geklets aan mijn lijf. Pas op het moment dat ik haar vroeg: ‘Zal ik je op je eigen kamertje leggen?’ verzuchtte ze een ‘ja’ – echt vanuit de grond van haar hart – en zodra ze in haar eigen bedje lag was ze ook binnen een halve seconden helemaal onder zeil.
Dan denk je te weten hoe een kind werkt hè, met zo’n tweede…

Ons meisje werd anderhalf en vanaf toen was het ‘zelluf!’. Eerst alleen ‘zelluf!’ en inmiddels zijn er variaties van ‘mij zelluf’ tot ‘ik kan het echt wel zelluf hoor, mamma!’ en alles wat daar binnen valt. Inclusief felle donkerbruine ogen en al dan niet met overslaand stemgeluid en stampende voetjes.
Ik had er best een beetje moeite mee, zo’n kind dat ontzettende haast heeft om van me los te komen. Haar geboorte had niet eens een echte persfase. Mevrouw werd gelanceerd. Toen ze kon lopen met 12 maanden ging ik ‘gezellig’ met haar naar de HEMA. Ik zie haar nog een sprintje trekken (met bijbehorend gegiechel). Denk maar niet dat ze om keek. Of dat ze zou reageren op een ‘mamma gaat, daaag!’. ‘Dikke vinger, mamma’ zal ze gedacht hebben: ‘Ik kan het zelluf!’

Dat ‘zelluf doen’ gaat dus best ver. Ze helpt in het huishouden, wil haar eigen bed opmaken, zelf haar schoenen aantrekken, zelf haar kleding uittrekken, ze is nu al dag- én nachtzindelijk en ga zo maar door. Dit is op zichzelf natuurlijk niet ontzettend problematisch voor mij als ouder. Eerder zelfs wel een beetje gemakkelijk. Het wordt pas een probleem als ze ‘zelluf lopen’ wil in een overvolle winkelstraat of ‘zelluf thee schenken’ wil.

Zo kwam ik voor het schrijven van dit blog ook even kort in gesprek met mezelf, want wat vind ik er nou erg aan dat mijn peutertje zo’n drang heeft naar zelfstandigheid? Dat zegt iets over mijzelf. Zo kwam ik tot de conclusie dat er twee redenen zijn waarom dat ik (of mijn man) er moeite mee heb wanneer ze weer staat te verkondigen dat ze het ‘wel zelluf!’ kan. Het moet dan in haar tempo. Ik vind haar tempo op dat moment te traag en daarom heb ik even geen zin in haar drang tot autonomie. Ik ben bang voor wat er gebeurt als het misgaat.

Nou, aangezien ik altijd loop te verkondigen dat ‘angst de slechtste raadgever’ is, was dit ook weer zo’n fijne spiegel voor me. Ik ontneem mijn kind haar autonomie, omdat ik bang ben (of haast heb). Dat is mijn probleem en dat moet ik vervolgens niet haar probleem maken. Problem solved.
De dag na mijn ontdekking liepen we door de stad. ‘Mij zelluf lopen!’ (‘Straks loop je de weg over en kom je onder de auto.’) Dus ze mocht lekker zelf lopen en ik heb haar duidelijk uitgelegd wat de redenen zijn van het lopen op de stoep en het wachten voordat je de straat oversteekt. Aangezien we buitenaf wonen zijn dit dus niet alledaagse onderwerpen.

In de supermarkt ‘nee, mij eigen karretje, mamma!’. (‘Dat komt me nu niet uit, want ik wil snel naar huis.’) Best egoïstisch eigenlijk… Ik roep ook altijd dat we maar eens moeten leren vertragen, omdat het tempo van onze kinderen ook best fijn kan zijn. Dus ze mocht haar eigen karretje en we hebben warempel binnen een half uur alle boodschappen gedaan die we nodig hadden. Dat ging gewoon even vlug als wanneer ik haar gedwongen had om in de winkelwagen te gaan zitten. Dit was ook nog veel leuker, want ze heeft allerlei gesprekjes aangeknoopt met het winkelpersoneel.

De trap is ook zo’n dingetje. Ons peutertje is namelijk redelijk klein van stuk en als zo’n klein ding dan roept: ‘Mij zelluf trap af!’ dan schieten de angsten ook wel weer door mijn hoofd. Ook daar heb ik inmiddels een weg in gevonden: ik loop er gewoon voor. Ze kan het doen in haar tempo.

Dit klinkt nu allemaal zo rozengeur en maneschijn. Hoera! Eureka! Ik heb de handleiding van mijn kind gevonden en nu gaat het allemaal vlekkeloos en harmonisch. Dat valt even vies tegen hoor…

Die haast zit er namelijk redelijk ingebakken. De angsten dat er wat met mijn allerliefste en prachtigste kinderen zou gebeuren ook. Het is voor mij dus telkens weer een enorme klus om het te herkennen, te erkennen en vervolgens weer om te buigen. Als het lukt is het 99% van de tijd ook echt gewoon méér dan de moeite waard. Je ziet ze letterlijk groeien.


Uiteindelijk hebben ze het ook niet van een vreemde. Uiteindelijk ben ik ook altijd diegene die vroeger niet wist hoe gauw ze volwassen kon worden en nu nog steeds ‘alles zelluf’ wil doen. Soms irriteert het me ook gewoon dat mijn kind het ‘zelluf’ wil doen, omdat het kind in mij net zo hard ‘ik kan het zelluf!’ staat te gillen. Dan laat ik mijn kind het maar ontdekken, want uiteindelijk is het ontzettend fijn om te ontdekken wat je allemaal ‘zelluf’ kan. Die glunderende donkerbruine ogen.

Daar hou ik van.

maandag 4 september 2017

Zaterdagavond

Vroeger, toen ik een jaar of 16 was, was de zaterdagavond een avond om naar uit te kijken. Eerst vanwege de dansavonden van dansles. Later omdat ik dan eens in de maand mocht gaan stappen met een vriendin in Arnhem. We dansten er wat af. Dat getut. Heerlijk! Dat getut zette door – inmiddels met het iets meer nuttige van alcoholische versnaperingen en inmiddels niet alleen meer op zaterdag – tijdens mijn studententijd in Deventer. Wat een heerlijke tijd was dat. Ik zou niet weten hoe ik dat nu nog vol zou kunnen houden.

Alles veranderde met de komst van ons eerste kindje. Onze zoon was namelijk een huilbaby. Dan heb je het niet over even huilen, maar over uren en uren achter elkaar. Toen hij zes weken was kende ik de dagprogrammering van de televisie uit mijn hoofd. Mijn man kende de nachtprogrammering van de televisie uit zijn hoofd. We bleven maar aan de gang. We hebben kilometers met onze zoon gelopen om hem in slaap te krijgen. Dan brak het wonderlijke moment aan dat hij sliep, we legden hem met de groots mogelijke voorzichtigheid die er in het universum bestaat neer… BAM! Weer wakker… En dan begon het hele circus weer van voor af aan.

Dit ging niet over na 6 weken, of na 3 maanden. 4 maanden dan? Nee, ook niet. Half jaartje? Maak er maar een jaar van. Uiteindelijk was ik al lang en breed bevallen van onze oudste dochter (ja, dat durfden we aan, want erger dan dit kon écht niet) en toen kwamen we er ein-de-lijk achter dat onze zoon last had van een scheve nekwervel. In totaal heeft het 2,5 jaar geduurd voordat hij überhaupt langer dan een uur of 4/5 achter elkaar sliep. Pas sinds dat hij 3 is, is het inslapen niet zo moeilijk meer. Nu is hij 4,5 en slaapt hij wonder boven wonder wel eens een paar nachten op zijn eigen kamer. De eerste nachten dat hij meer dan 3 uur sliep keken we om de haverklap of hij nog wel ademde. De eerste nacht dat hij 8 uur sliep, hebben wij misschien amper een uurtje geslapen. Het duurde wel even voordat onze nachtstatus van ‘alert’ naar ‘ontspannen’ veranderde.

Zo’n kind wat ontzettend veel van je vraagt, doet ook wat met je zaterdagavond en je sociale leven. Een uitje is er niet meer bij. Je weet dat je je partner opzadelt met een fikse avond- en misschien ook wel nachtdienst. Diezelfde partner moet er vervolgens wel weer om 05:30 uur uit. Uit loyaliteit naar elkaar doe je dat gewoon niet. Als je al eens weggaat zonder kind, dan zorg je dat thuis alles geregeld is en dat je partner er hoe dan ook zo min mogelijk mee belast wordt. De spontaniteit is ver te zoeken en ik was altijd heel blij dat ik weer thuis was, zodat ik ook mijn man weer kon ontlasten.

Aangezien we er toch al middenin zaten kwam er dus een tweede kindje. Een dochter met wie we wél een zaterdagavond hadden: op de bank in de draagdoek welteverstaan. Ze sliep heerlijk hoor, die fijne meid van ons, maar oh jee als er een groeispurtje aanbrak. Mevrouw wilde alleen maar bij mamma of pappa slapen. Wanneer de sprong dan weer voorbij was, hadden we ook weer samen een zaterdagavond: heel gezellig zo’n half uurtje samen, want daarna was één van ons zo uitgeput van die twee kleine koters dat het knikkenbollen geblazen was.

Langzamerhand kregen we wel wat meer zaterdagavonden terug. We hebben toch heel wat filmpjes kunnen kijken of boeken gelezen, maar toch altijd was er het risico van de lachende derde: ik kan me nog goed herinneren dat we een heerlijke hapjestafel voor onszelf hadden gemaakt. Chipje erbij, worstje erbij, kaasje, olijfje,  glaasje wijn. Hoppa: daar zat toch zomaar onze dochter tussen ons in, chips te eten. Op zaterdagavond. Ze was vast al aan het oefenen voor later…

Na wikken en wegen, want ik vond 21 maanden tussen de oudste en de tweede best pittig, besloten we toch dat derde Blommetje te willen. Ditmaal hebben we weer een slaapbaby. Overdag in de draagdoek, maar steeds vaker ook in haar eigen bedje. ’s Avonds gaat ze tegelijkertijd met de andere twee naar boven en dat vindt ze prima. Ze lacht en ze huilt. Ze huilt best veel, maar ach, we hadden onze zoon en die was minstens zo pittig. Nu weten we tenminste wat we moeten doen. Af en toe lonkt er dan ook nu al (!!!) een zaterdagavond.

Deze zaterdagavond is mijn lieve man bij een buurtfeest. Ik draai avonddienst: de meiden hebben de onderlinge afspraak om mamma steeds maar opnieuw te laten opspringen en naar boven te laten lopen. Ik weiger om naast hen in bed te gaan liggen ook al zijn ze dan stil, want ik ben tenslotte al de hele dag met ze bezig geweest. Dit is MAMMA-TIJD. Ik MOET en ZAL ontspannen. Een avondje voor mezelf, zoals ik daar altijd van dagdroom als de oudsten elkaar in de haren vliegen en de jongste het op een brullen zet, omdat ze net weer van haar buik op haar rug gerold is en niet terug komt. Of zo’n avondje uit een Glossy-magazine bij de kapper. Glaasje wijn (al drink ik nu geen druppel, omdat ik borstvoeding geef), blokje kaas (al hebben we dat nu helemaal niet in huis), olijfje (ook al niet in huis), chipje (is volgens mij nét op). Maar ach, het idee.

Dus zit ik deze zaterdagavond op de bank. Een beetje voor me uit te staren. De was is opgevouwen, de vaatwasser is net klaar, alles is opgeruimd, het huis is eindelijk stil, iedereen in diepe rust. Mijn man is er niet. Het is écht een avondje voor mezelf.
Ik heb geen idee wat ik met al deze vrijheid moet.


Wist je dat we door onze zoon zijn begonnen met het samen slapen? Mijn man heeft de afgelopen zwangerschap zelf een bed gebouwd met een uitschuifbaar bed voor de oudste twee. Zo kunnen ze geruisloos naast ons komen liggen – kunnen, want vooral de oudste dochter is niet zo subtiel – en hebben we toch een fijne nachtrust.